Recensie: Most Unpleasant Men in Paradiso
2 maart 2013, 12:37 | Jeroen
Afgelopen dinsdag stond de Utrechtse indieband Most Unpleasant Men in de kleine zaal van Paradiso. Vier jaar geleden brachten ze hun debuutplaat Nothing Moves Slower uit en die is nu opgevolgd door een titelloze tweede. Reden genoeg om een rondje te maken langs de Nederlandse poppodia. Wij namen een kijkje in de poptempel van de lage landen.
Tijdens een lange, elektronische intro betreedt de band het podium, gehuld in een grauw uniform, bestaande uit een grijs overhemd en zwarte broek. Na het wat krappe podium ingenomen te hebben (de band telt immers zes leden) start de band met een wat Brits georiënteerd nummer, met strakke riffs en gejaagde intonatie. Rust en gedrongenheid wisselen elkaar af. De opener van het nieuwe album, Everybody Does, volgt en dreunt er flink in en wordt van extra percussie voorzien door zanger/gitarist Joram Tornij. Het nummer komt live uitermate goed tot zijn recht, alleen is het gezongen sirene-achtige geluid tegen het einde wat overstuurd en zou daarom wat mij betreft beter als sample afgespeeld kunnen worden.
Wat volgt is een reeks nummers waarbij het tempo een 15 minuten lang een stuk lager ligt en het gevolg is een hinderlijk rumoerige zaal die amper doorheeft dat prachtige, ingetogen uitvoeringen van bijvoorbeeld het sferische Doorsteps en Alibi voorbij komen.
Zanger Joram Tornij heeft het uiterlijk van Thom Yorke en de uitstraling, motoriek en het voorkomen van Matt Berninger, de zanger van The National. Net als Berninger lijkt hij wat ongemakkelijk met zijn prominente rol op podium. Dit leidt soms tot vreemde uitspattingen en geforceerde introducties en praatjes voorafgaand aan de nummers.
Met het opmerkelijke nummer Dead Cat weet de band de aandacht opnieuw op zich te bevestigen. Het nummer dreunt als een mantra. De teksten zitten tussen humoristisch en ongemakkelijk in. Het nummer wordt swingend afgesloten en nu is het zaak om de aandacht vast te houden. Dat lukt aardig met It Ticks en Stars. De nummers geven een onbehagelijk gevoel van leegte, maar met ritmes die om beweging vragen. Hier moet even een kudos vermeld worden voor de bassiste, die de hele avond een sterke basis neerlegt en uitermate goed samenspel levert met de drummer.
De band loopt deze avond warm als een oude diesel met de mix van stijlen die doen denken aan eerdergenoemde The National, met veel (digitale) toevoegingen en een meer allesomvattend geluid, zoals dat in de jaren ’80 te horen was. Zelfs binnen enkele nummers wisselt de stijl moeiteloos tussen refrein en couplet.
Het einde van de set is al na 45 minuten. Het publiek is in aanloop hiernaartoe wel even flink wakker geschud met een reeks stevige songs waarmee de band hun potentieel toont. Dan gebeurt er iets vreemds: Ze lopen van het podium, om nog binnen een minuut het podium weer te betreden. Als er een set op papier staat van ongeveer een uur, speel deze dan gewoon in zijn geheel, want dit komt een beetje plichtmatig en gemaakt over.
Voor de encore wordt meer het experiment opgezocht en niet zonder succes. Funky basloopjes en ritmes worden afgewisseld met samples en claps. Waarmee de band de avond alsnog tot een knallend einde weten te brengen.
Het moet gezegd worden, deze wat zware muziek en teksten zijn niet voor iedereen weggelegd, maar als deze acquired taste je aanstaat, staat hier voor de liefhebber een uitermate sterke band. De muziek is gelaagd, ritmisch en hangt goed samen. De muzikanten zijn duidelijk op elkaar ingespeeld en de zang, regelmatig uit 5 kelen, is heel zuiver en pakkend. Wellicht kunnen ze door de setlist iets aan te passen, voorkomen dat er wat meer rustige nummers achtereenvolgend gespeeld worden. Misschien dat ze dan de aandacht van het publiek het hele optreden weten vast te houden?
Fotografie ©: Wouter Romeijnders.